Na een korte rit het stadje uit, rijden we het nationale park Barú in en beginnen we aan de tocht naar boven. De rit is.... ja hoe moet ik dat zeggen... op de één of andere manier dekt “hobbelig” de lading niet echt. Bij gebrek aan een beter woord: “bonkig”. Het pad is een droge rivierbedding, nauwelijks breed genoeg voor de jeep, met zand, modder, stenen, grote keien en diepe kuilen. We stuiteren, bonken, slippen, glippen, glijden en hangen scheef. Zeer regelmatig zit in met dicht geknepen ogen en ingehouden adem. Maar nadat we de nodige “onmogelijke” passages met succes doorstaan hebben, begin ik me een beetje te ontspannen. Voor zover dat mogelijk is want het stuiteren en slingeren gaat aan één stuk door en achteraf zullen we spierpijn hebben van het onszelf vasthouden en tegenhouden gedurende het constante heen-en-weer gehussel, terwijl we in ruim tweeënhalf uur in het donker naar boven hotsebotsen.
Vulcán Barú is
met zijn 3475 meter, de hoogste top van Panama. Het is een slapende vulkaan en
heeft geen krater meer omdat die bij zijn laatste uitbarsting, zo’n 800 jaar
geleden, is ingestort. De Barú is bekend
vanwege het feit dat je, bij helder weer, twee oceanen tegelijk kan zien: aan
de ene kant de Stille Oceaan en aan de andere kant de Caribische Zee (onderdeel
van de Atlantische Oceaan). Maar als wij rond 06.00 uur de top bereiken is het
helaas aan beide zijden bewolkt. Toch is het een prachtig gezicht om even later
de zon boven de wolken op te zien komen.
Op de berg is het koud, zo’n
8 graden Celsius maar met de wind erbij is de gevoelstemperatuur al gauw onder
vriespunt en dat zijn we niet meer gewend (aan de foto van Rob kun je wel zien dat hij het echt koud heeft). Gelukkig
kent Rolando de mensen die het politie-station bemannen en mogen we in het
enige gebouwtje dat de top rijk is, een vers bakje koffie zetten en ons ontbijt
nuttigen.
Als we na het ontbijt weer buiten komen, blijkt de bewolking wat uit elkaar gewaaid te zijn en kunnen we tussen de wolken door toch nog allebei de zeeën spotten. Aan de Caribische kant kunnen we zelfs wat eilanden onderscheiden, hoewel we niet exact kunnen vast stellen wat, welk eiland is.
Daarna bonken
we dezelfde weg weer naar beneden. En aangezien het nu licht is, zien we de
“weg” pas goed en zijn we des te verbaasder dat je hier überhaupt met een auto
kunt rijden. Al stuiterend, schuddend en slingerend hotsebotsen we tweeënhalf
uur later, compleet geklutst, de openbare weg weer op.
Zondag 15
december mogen we uitslapen, want we hoeven pas om 08.00 uur in Boquete te zijn. Die dag staat de combinatie-tour “ATV/Coffee” op het
programma.
We worden even kort geïnstrueerd en rijden, ieder op een eigen
ATV, het stadje uit waarna we al snel op de onverharde paden terecht komen. Het
is even wennen zo’n ATV, want ook die stuitert bij iedere kei of kuil alle kanten op en de
stuurtechniek is toch wel anders dan bij motorrijden. Maar al snel kachelen we met een gangetje van 35 km/uur omhoog naar de koffie-plantage “Milagros”.
Daar krijgen we
een uitgebreide rondleiding en is altijd weer verbazingwekkend hoe interessant
ogenschijnlijk simpele dingen worden als je er gedetailleerde uitleg over
krijgt.
Tijdens de terugweg gooit het weer roet in het eten want het begint te stortregenen en we scheuren op onze ATV’s zo snel mogelijk naar Boquete, waar ik tot de ontdekking kom dat mijn jas niet meer waterdicht is want ik ben tot op m’n ondergoed doorweekt!
Tijdens de terugweg gooit het weer roet in het eten want het begint te stortregenen en we scheuren op onze ATV’s zo snel mogelijk naar Boquete, waar ik tot de ontdekking kom dat mijn jas niet meer waterdicht is want ik ben tot op m’n ondergoed doorweekt!
Een vakantie is natuurlijk niet compleet zonder lekker eten en drinken, dus iedere avond vereren we Boquete met een bezoekje. En omdat we Panama toch al redelijk kennen, vinden we vrij snel de
lokale kroeg. Een bar waar geen blind paard schade kan doen en waar ons drankje
(un trago de seco con cola) slechts
USD 0,75 kost. Dat vinden wij nou de leuke zaakjes. Je hebt er altijd wel een
babbel met de barman of een stamgast, leert meestal wel iets van de lokale
gebruiken kennen en er zijn nooit toeristen. Dat laatste hebben we het weekend wel
geweten! Op zaterdag en zondag zit de bar bomvol indianen en dan blijken wíj
ineens de bezienswaardigheid. We worden met veel interesse bekeken en menigeen
loopt op ons af om ons welkom te heten, zich voor te stellen, te vragen waar we
vandaan komen of ons zomaar de hand te schudden...
Maandag 16 december bussen en boten we weer terug naar Bastimentos, waar we lekker kunnen uitrusten en nagenieten van onze vakantie.